2.
In een dorp, hier niet zo ver vandaan
Waar vogels kunnen praten, en heksen nog bestaan
Woont de smid, alleen en gehaat
Waarover dit vertelseltje gaat
Ooit was de smid geliefd en beroemd
Tot ver buiten zijn straat werd zijn naam genoemd
Vakman als hij was, kon alles met zijn hamer
Zowel in zijn smidse als in de slaapkamer
Dat kwam ook de heks ter ore
Zijn talenten konden haar wel bekoren
Dus haalde ze haar mooiste bezem boven
Om de smid het hart te beroven
Ze vloog gezwind naar zijn atelier
Had als cadeau een gele kanarie mee
Omdat hij iedereen altijd voorhield
Dat hij zo van vogelen hield
Daar aangekomen begon ze meteen
Hem te versieren, van top tot teen
Maar nog voor ze aan zijn knieën zat
Was de smid het al meer dan zat
“Schei toch uit, jij vies vuil wijf!
Blijf met je vingers van mijn lijf!
Ik heb m’n hart al lang verpand
Aan de mooiste deerne van het land!”
De heks was woedend, tierde schel:
“Wacht maar af, ik krijg je wel!”
En stormde ziedend in het huis
Waar zijn vrouw zich boog over de grote kuis
Ze zwaaide dreigend met haar toverstok
Die ze stiekem verstopt had in haar rok
Schudde wat spreuken uit haar mouw
En plots had de smid niet langer de mooiste vrouw
Want haar kleine neusje was nu een wrattige knol
Haar slanke lijn één uitpuilende vetrol
En waar daarnet nog één van haar ogen zat
Was nu nog slechts een gapend gat
Maar de smid, die wilde nog steeds niet mee
Dus zuchtte de heks gelaten: “OK,
dan heb ik voor jou een nieuw duister plan
Jij smeedt voor mij de perfecte man!
Met deze toverhamer moet dat lukken
Je moet maar mannen van de straat afplukken
Ze vervolgens vast op je aambeeld pinnen
En dan meteen aan de bewerking beginnen
Als je er één kan maken dat mij zint
Dan begint deze kanarie te fluiten, mijn vriend
Maar beweegt hij slechts even zijn linkerpoot
Dan valt jouw probeersel steenstijfdood
En als ik dan eindelijk m’n ventje heb
Geef ik je vrouw met m’n stok een mep
En dan zal ze, van haar neus tot kleine teen
Weer net zo mooi zijn als voorheen
De smid begon er zonder verpinken aan
Begon alle mannen van het dorp te beslaan
Maar omdat de kanarie enkel zijn poot bewoog
Groeide zijn stapel lijken, meters hoog
Na dode nummer honderdenvijf
Bedacht de smid: “waarom probeer ik dit niet op mijn eigen wijf?
Die toverhamer ziet niet het verschil in geslacht
En die domme vogel merkt vast ook niets verdacht”
Drie dagen en nachten hamerde hij op haar in
Tot ze eindelijk weer zo mooi was als in het begin
Maar totaal onverwacht begon toen de kanarie te fluiten
En twee tellen later hoorde hij de heks aanvliegen buiten
Luid vloekend stapte ze op de smid af
En pakte hem kijvend de toverhamer af
“Huichelaar, boef, dit was de afspraak niet!
Hiervoor zal je boeten, bedrieglijke smid!
Jouw vrouwtje zal vanaf nu mijn huismeid zijn
En jij blijft achter met vreselijke pijn
Niemand zal je nog willen, eenzaamheid is je lot
Voor eeuwig zal je je dagen slijten, alleen in dit donkere kot
En inderdaad, je kan zelf gaan kijken in het dorp
Het is niet ver, hoogstens een steenworp
Daar woont verlaten die smid, met een baard tot op zijn kuiten
En een knalgele kanarie, die maar niet stopt met fluiten.
In een dorp, hier niet zo ver vandaan
Waar vogels kunnen praten, en heksen nog bestaan
Woont de smid, alleen en gehaat
Waarover dit vertelseltje gaat
Ooit was de smid geliefd en beroemd
Tot ver buiten zijn straat werd zijn naam genoemd
Vakman als hij was, kon alles met zijn hamer
Zowel in zijn smidse als in de slaapkamer
Dat kwam ook de heks ter ore
Zijn talenten konden haar wel bekoren
Dus haalde ze haar mooiste bezem boven
Om de smid het hart te beroven
Ze vloog gezwind naar zijn atelier
Had als cadeau een gele kanarie mee
Omdat hij iedereen altijd voorhield
Dat hij zo van vogelen hield
Daar aangekomen begon ze meteen
Hem te versieren, van top tot teen
Maar nog voor ze aan zijn knieën zat
Was de smid het al meer dan zat
“Schei toch uit, jij vies vuil wijf!
Blijf met je vingers van mijn lijf!
Ik heb m’n hart al lang verpand
Aan de mooiste deerne van het land!”
De heks was woedend, tierde schel:
“Wacht maar af, ik krijg je wel!”
En stormde ziedend in het huis
Waar zijn vrouw zich boog over de grote kuis
Ze zwaaide dreigend met haar toverstok
Die ze stiekem verstopt had in haar rok
Schudde wat spreuken uit haar mouw
En plots had de smid niet langer de mooiste vrouw
Want haar kleine neusje was nu een wrattige knol
Haar slanke lijn één uitpuilende vetrol
En waar daarnet nog één van haar ogen zat
Was nu nog slechts een gapend gat
Maar de smid, die wilde nog steeds niet mee
Dus zuchtte de heks gelaten: “OK,
dan heb ik voor jou een nieuw duister plan
Jij smeedt voor mij de perfecte man!
Met deze toverhamer moet dat lukken
Je moet maar mannen van de straat afplukken
Ze vervolgens vast op je aambeeld pinnen
En dan meteen aan de bewerking beginnen
Als je er één kan maken dat mij zint
Dan begint deze kanarie te fluiten, mijn vriend
Maar beweegt hij slechts even zijn linkerpoot
Dan valt jouw probeersel steenstijfdood
En als ik dan eindelijk m’n ventje heb
Geef ik je vrouw met m’n stok een mep
En dan zal ze, van haar neus tot kleine teen
Weer net zo mooi zijn als voorheen
De smid begon er zonder verpinken aan
Begon alle mannen van het dorp te beslaan
Maar omdat de kanarie enkel zijn poot bewoog
Groeide zijn stapel lijken, meters hoog
Na dode nummer honderdenvijf
Bedacht de smid: “waarom probeer ik dit niet op mijn eigen wijf?
Die toverhamer ziet niet het verschil in geslacht
En die domme vogel merkt vast ook niets verdacht”
Drie dagen en nachten hamerde hij op haar in
Tot ze eindelijk weer zo mooi was als in het begin
Maar totaal onverwacht begon toen de kanarie te fluiten
En twee tellen later hoorde hij de heks aanvliegen buiten
Luid vloekend stapte ze op de smid af
En pakte hem kijvend de toverhamer af
“Huichelaar, boef, dit was de afspraak niet!
Hiervoor zal je boeten, bedrieglijke smid!
Jouw vrouwtje zal vanaf nu mijn huismeid zijn
En jij blijft achter met vreselijke pijn
Niemand zal je nog willen, eenzaamheid is je lot
Voor eeuwig zal je je dagen slijten, alleen in dit donkere kot
En inderdaad, je kan zelf gaan kijken in het dorp
Het is niet ver, hoogstens een steenworp
Daar woont verlaten die smid, met een baard tot op zijn kuiten
En een knalgele kanarie, die maar niet stopt met fluiten.
1 Comments:
Ik lees dat graag, ik.
Post a Comment
<< Home